Negatie in het Frans-Vlaams: “Dat mens ze kon niet een woord Frans”
In haar tweede stuk over het Frans-Vlaams bespreekt taalkundige Melissa Farasyn de bijzondere manier waarop de dialectsprekers een ontkenning uitdrukken: ‘maar dat en is nooit geen zulke vis.’
In studies naar taalkundige aspecten van het Frans-Vlaams wordt er vaak gekeken naar de invloed van taalcontact. De taalsituatie in het noorden van Frankrijk is immers heel anders dan van de andere zuidelijk-Nederlandse dialecten, aangezien de voertaal in de regio Frans is. Sprekers van het Frans-Vlaams worden daarom heritage speakers (‘erfgoedsprekers’) genoemd in de hedendaagse taalwetenschap. Die term wordt gebruikt om sprekers van allerlei minderheidstalen en/of bedreigde talen aan te duiden die opgroei(d)en in een gezin waarin er een andere taal dan de dominante taal in de samenleving werd gesproken. Kenmerkend voor heritage speakers is dat ze tot op zekere hoogte tweetalig zijn. De sprekers zijn meestal ‘onevenwichtige’ tweetaligen: één taal is dominanter, terwijl de andere zwakker is. De verhouding tussen beide talen verandert doorheen het leven van de spreker en is bovendien afhankelijk van persoon tot persoon.
Een opvallend kenmerk van het Frans-Vlaams is de meerledige negatie
Een opvallend kenmerk van het Frans-Vlaams, dat velen meteen aan (contact met) het Frans doet denken, is meerledige negatie. Hieronder zie je een aantal voorbeelden van dat fenomeen in mededelende hoofdzinnen. In (1) gaat het om een combinatie van de negatiepartikels en en niet, in (2) om de combinatie van en, nooit
en geen.
(1) het en is niet genoeg gemoderniseerd (Oxelaere)
(2) maar dat en is nooit geen zulke vis (Zuidkote)
Hoewel meerdere negatieve elementen hier samen voorkomen, gaat het niet om een vorm van (drie)dubbele ontkenning die de negatie opheft. Voor de meeste sprekers van de hedendaagse Nederlandse standaardtaal zou dat net wel het geval zijn in zinnen als (3).
(3) Lien heeft nooit geen commentaar op iets. Betekenis: Lien heeft altijd wel ergens commentaar op.
Meerledige negatie in het Frans-Vlaams doet inderdaad denken aan zinsnegatie in het (geschreven) Frans, waarin er een combinatie te zien is van het partikel n(e) voor het vervoegde werkwoord en het partikel pas, dat erachter staat.
(4) Il n‘était pas assez modernisé.
Die gelijkenis is nochtans niet te wijten aan het relatief recente contact met het Frans. Er is de voorbije decennia al heel wat inkt gevloeid over negatie in het Nederlands. Uit die studies weten we dat (de dialecten van) het Nederlands in de loop van de voorbije eeuwen de ‘Jespersen-cyclus’ doorliepen. Het Nederlands is daarbij niet uniek: ook andere Germaanse talen (bv. het Hoogduits en het Nederduits), Romaanse talen (bv. het Frans en het Italiaans), maar ook Keltische talen zoals het Welsh waren aan die cyclus onderhevig.
De Jespersen-cyclus duidt op een aantal stadia van zinsnegatie die de taal doorloopt. De taal gaat van een systeem met één negatief partikel voor het werkwoord (zoals in het Oudnederlands) over naar een systeem met meerledige negatie (zoals in het Middelnederlands). In die fase wordt en aangevuld met een negatief bijwoord zoals niet dat de negatie versterkt of meer nadruk legt. In een volgende fase gaat de taal opnieuw over naar een systeem met één element dat negatie uitdrukt, waarbij niet als enig element de negatie in de zin uitdrukt en en vervangt. Die beschrijving is uiteraard een vereenvoudiging. De verschillende types komen in verschillende periodes naast elkaar voor, en bovendien zijn er verschillen naargelang de regio of naargelang de syntactische omgeving waarin ze voorkomen. Voor en bijvoorbeeld verloren gaat in het Nederlands, is het eerst een hele tijd optioneel.
Hoewel er nog geen omvangrijke corpusstudie naar de frequentie van de verschillende types negatie in het Frans-Vlaams is gedaan, is er aan de transcripties van het gesproken corpus uit 91 verschillende locaties uit Frans-Vlaanderen uit de jaren 60 goed te zien dat het Frans-Vlaams in een overgangsfase zit. De meerledige negatie is, hoewel ze vaak voorkomt, niet het enige type zinsnegatie dat we er aantreffen. Ook negatieve zinnen met enkel partikels zoals niet of geen (5) of negatieve bijwoorden zoals nooit en nergens (6), zonder en voor het werkwoord, komen veelvuldig voor.
(5) wijder klappen gaarne ons Vlaams maar we leren het niet in de school (Bray-Duinen)
(6) pertang wijder we hebben nooit anders of Vlaams gekund (Steenvoorde)
Vaak gebruiken sprekers in de opnames beide types door elkaar. Zo zijn er heel wat gevallen van zinnen verbonden door een voegwoord, waarbij het eerste deel een ander type negatie heeft dan het tweede deel. Het partikel en voor het werkwoord blijft bovendien vaak behouden wanneer expletief het onderwerp van de zin is en waar je in het Nederlands er zou aantreffen.
(7) [de jonge mensen en werken niet] en [de oude kunnen niet meer] (Armboutskappel)
(8) ik kan niet overlaten… het en is niemand meer die dat leert eni (Oxelaere)
In sommige gevallen duikt ook de enkelvoudige negatie met en voor het werkwoord nog op. Dat gebeurt voornamelijk in replieken met doen en zijn.
(9) Interviewer: ‘maar er zijn dan toch nog heel wat herbergen?’
bè het en doet (Sint-Jans-Kappel)
(10) Interviewer: ‘Zo blijf je jong hé?’
De zinnen waarin je in het Nederlands geen zou verwachten, vormen een bijzondere categorie. In het Frans-Vlaams kom je daar, naast geen ook vaak niet een tegen (zonder nadruk op een). Ook in het Nederlands zou je dat soort zinnen kunnen gebruiken, maar enkel door een als één te lezen. De combinatie niet een komt in de corpusdata vaak voor, maar niet samen met en. Bovendien duikt het vooral op in combinatie met woorden die iets kleins uitdrukken: een woord (in plaats van een hele zin/taal) of een muntje (in plaats van een briefje/geldsom) bijvoorbeeld.
(11) dat mens ze kon niet een woord Frans (Vleteren)
(12) verkopen maar het was daar niet een frank (Buysscheure)
Dat gebruik is interessant, want het zijn net zulke woorden, ook ‘minimaliseerders’ genoemd, die in de taalgeschiedenis soms geherinterpreteerd werden en als zinsnegator gingen fungeren in plaats van de oorspronkelijke negatiepartikels. Het Franse woordje pas is daar een voorbeeld van. Het verloor zijn zuiver lexicale betekenis (‘stap’), werd idiomatischer gebruikt en werd uiteindelijk geherinterpreteerd als een element met de functie van zinsnegator. In het gesproken Frans wordt n(e) dan ook vaak weggelaten en zie je pas vaak als enige negatiepartikel opduiken.
Negatie vormt een mooi voorbeeld van hoe we het Frans-Vlaams in verband kunnen brengen met het Frans. Taalcontact is daarbij niet noodzakelijk de reden voor de gelijkenissen die we aantreffen, maar de gelijkenissen hebben er mogelijks wel voor gezorgd dat de meerledige negatie in het Frans-Vlaams langer behouden bleef.